maandag 3 juni 2013

Samen spelen, samen delen.


In de kinderopvang en het onderwijs wordt veel gebruik gemaakt van nietszeggende mantra's. Ze komen voort uit aantrekkelijke korte rijmteksten die zo makkelijk blijven 'hangen' bij de kinderen.
'Samen spelen, samen delen', is er ook zo een.
Als je de ontwikkelingspsychologie er op na leest, dan ontdek je al snel dat het jonge kind (lees; t/m ongeveer 5 a 6 jaar) niet samen hoeft te delen omdat de ontwikkeling tot dan toe daar niet op gericht is. 
De ontwikkeling van het jonge kind is namelijk gericht op zichzelf en dat is goed! 'Dit ben ik, dat hoort bij mij, dat is mijn broer, mijn fiets, mijn appel... Mijn'!
De ontwikkeling is er ook op gericht om een ik-ander differentiatie op gang te brengen. M.a.w. 'dat is van mij en dat is van jou'. Daar kun je als jong kind een geheel eigen interpretatie van hebben en ook dat klopt met de gemiddelde ontwikkeling.
Een mooi voorbeeld hiervan is een meisje van 4 bij de kleuters dat in de kring wil kiezen waar ze gaat spelen. Al snel is de bouwhoek bezet. Zij reageert met: "dat kan niet want daar ga ik al in". Zij had in de kring reeds bedacht dat zij daar ging spelen, al voordat juf het vroeg. In haar beleving is dat de werkelijkheid. In haar werkelijkheid kan de bouwhoek niet bezet zijn zonder haar want dat had zij bedacht. Iets kan dus van haar zijn, zonder dat ze dat hardop deelt. 
Vervolgens is het logisch dat dit jonge meisje in die bouwhoek naast een ander kindje zit te spelen en dat deze 2 kinderen zich helemaal niet bemoeien met elkaar. Na afloop zal ze zeggen dat ze leuk heeft gespeeld met het betreffende kindje. Zo werkt dat ook als je 2 bent of 3 of 4 (of 5 of 6).
Samen spelen, samen delen is gericht op het uitnodigen tot samenspel en op het voorkomen van conflicten. Met dit laatste ontneem je het kind een uitgelezen, prachtige kans om te laten weten aan een ander dat hij/zij het oneens is met iets. 'Ik was er eerst mee', of 'jij mag daar niet mee want ik heb deze van Sinterklaas gehad en jij niet', 'ik wil niet met jou spelen, ik vind jou stom'. Volkomen gezond gedrag.
Overigens vind ik het ook heel gezond gedrag als je ouder bent. Alleen als je ouder wordt, verandert het samen delen, of juist niet, in een keuzemogelijkheid die je hebt. Je kunt delen maar je hoeft het niet te doen. Het is belangrijk om als kind al vroeg te leren je grenzen aan te geven en tijdig je 'hekje' neer te zetten. Op die manier loopt een ander niet je metaforische tuintje plat.

Ouders vinden dat meestal ingewikkeld. Zij vinden dat je de ander niet stom mag vinden en dat je je allermooiste speelgoed moet delen met je broertje. Hiermee lijkt het alsof ze dat zelf ook willen, de ouders, dat samen spelen, samen delen. Heb je net de nieuwste telefoon, moet je hem delen met de buurvrouw. Of de lease-auto waar je een jaar op hebt gewacht, daar wil jouw broer ook even in rijden. Tja... lastig. 
Ouders handelen vaak d.m.v. aangeleerd gedrag vanuit een pedagogische kijk naar 'het kind', denk aan opvoedprogramma's, consultatiebureau's, kinderopvang en onderwijs. Pedagogische adviezen die ouders leren 'hoe het hoort'. Ouders zouden vaker nee kunnen zeggen, net als hun kind... krijgen ze zelfvertrouwen van! En dat is volkomen gezond gedrag. 




maandag 4 maart 2013

Stop hou op.

Op veel scholen wordt er een soort mantra aangeleerd als het gaat om grenzen aan geven. Veel kinderen roepen "stop hou op, ik wil het niet".
Dit begint bij de kleuters. Juf leert het kind om "stop hou op ik wil het niet", te zeggen. 
Bij een observatie in een kleuterklas hoor ik links en rechts kinderen dit zeggen. Als ik kijk naar wat er eigenlijk gebeurd, dan zie ik een jongetje dat per ongeluk op de verkeerde plek is gaan zitten, hij zoekt een plekje. Ik zie een meisje dat aan een ketting van een ander meisje komt, ze raakt het voorzichtig aan, ze vindt het mooi. Beide kinderen worden beantwoord met een "stop hou op ik wil het niet". Het jongetje schrikt en gaat snel op een andere plek zitten, is dit het goede stoeltje?
Het meisje laat snel de ketting los, had ze het soms stuk gemaakt? Haar lip trilt.
Er is een slogan ontstaan, een rijmzinnetje (handig voor de inprenting) dat op sociaal wenselijke wijze wordt ingezet en geautomatiseerd. "Hoor eens juf, hoe goed ik 'stop hou op' zeg".
In het tafereel dat ik waarneem, ontbreekt iedere interactie, er is geen oogcontact, geen dialoog. Alleen die woorden...

Welke betekenis hebben de woorden 'stop hou op' als een kind leert deze te gebruiken bij alles dat hij niet wil?
Want wat wil het kind dan precies niet? En weet dat kind dat eigenlijk zelf al, of is de eerste aangeleerde reactie gewoon om deze mantra uit te spreken... uit automatisme.
Ik schat in dat die oudste kleuter begrip had voor het jongetje dat net op school was en per ongeluk het verkeerde stoeltje koos. Ik vermoed ook dat het meisje trots was op haar kettinkje en blij was dat haar vriendinnetje het ook mooi vond. En terwijl de woorden die gesproken werden 'stop hou op', lege woorden waren... gebeurde er toch iets vervelends. Beide kinderen voelden zich zichtbaar te kort gedaan en afgewezen.
Hoe anders had dat kunnen zijn als er eerst oogcontact was gemaakt. Zie je mij? Ja, ik zie jou. Oké. Je bent op het verkeerde stoeltje gaan zitten, dit is mijn plek. Daar is jouw plek.
Zie je mij? Ja, ik zie jou. Deze ketting is nieuw, mooi hè. Ja. Wil je er afblijven alsjeblieft? Ja.
Resultaat is hetzelfde;  andere plek, niet aan de ketting komen... Echter het jongetje en het meisje zijn nog dezelfde kinderen als daarvoor.

Dat de 'stop hou op' regel nietszeggend kan zijn, heb ik ook in mijn praktijk meegemaakt.
Een jongen van 10 jaar was op school belaagd door drie andere jongens. Hij had geschreeuwd, gehuild, 'nee' gezegd... steeds weer. Hij was echter 1 mantra vergeten, hij had geen 'stop hou op' gezegd.
De jongens die hem belaagden, waren geconditioneerd, getraind, op deze woorden. Ze hadden het niet gehoord en hij had het ook niet gezegd. "Als hij dat gezegd zou hebben, dan waren we zeker gestopt", zeiden ze later tegen de leerkracht.
Hoe anders was het geweest als deze jongens, zijn klasgenoten nota bene, hadden gekeken naar het gezicht van deze jongen, naar de emotie... waren ze dan doorgegaan? Wat als ze zijn 'nee' hadden gehoord en de wanhoop in zijn stem. Was het dan anders geweest?
Had het een verschil gemaakt?

Voor deze jongen wel. Nu was hij de jongen die belaagd was èn ook de jongen die niet duidelijk was geweest. Hij had gewoon 'stop hou op' moeten zeggen... 
'Hoe stom kun je zijn?' En hoe stom kun je je voelen? 
'Dat je zelfs dat niet hebt gedaan, terwijl je dat al vanaf de kleuters hebt meegekregen.' 
Afgewezen voelt hij zich, niet gezien... en zeker niet gehoord.

Eindeloos kunnen we doorgaan met het aanleren van cognitieve gedragsaspecten. De ene mantra nog mooier dan de ander: 'samen spelen, samen delen', 'stop hou op ik wil het niet' en: 'Als je niets aardigs kunt zeggen, zeg dan niets'. 
Laten we weer naar het kind gaan kijken, nieuwsgierig worden naar zijn gedachten, gevoelens en zijn handelen. Laten we het kind weer zien zoals hij is, met zijn eigen manier van communiceren, zodat we hier van kunnen leren.
Want: 'van communiceren kun je leren'. Klinkt al een stuk beter.